Interview met Floris Alkemade, directeur FAA en voormalig rijksbouwmeester
Nu de strijd om de ruimte is losgebarsten en landbouw, woningbouw en infrastructuur vanwege hun expansiedrift dreigen vast te lopen, lijkt stedelijke verdichting meer dan ooit een aangewezen weg. Wat is daarbij van belang? En levert hoogbouw een passend model op? Een gesprek met Floris Alkemade.
Auteur Harm Tilman
“Onlangs schreef het Ministerie van Maak tijdens de Rotterdamse Biënnale een open oproep uit voor de opgave om in de komende tien jaar een miljoen woningen te bouwen. In plaats van een ontwerpvoorstel, heb ik een open brief gestuurd en ze laten weten dat dat getal van een miljoen woningen echt onzin is.”
Verbeteren van de stad
“Woningbouw gaat niet over aantallen, bouwsystemen en snelheid. Het gaat in de eerste plaats om de vraag hoe je met het toevoegen van woningen de stad kunt verbeteren, wat je kunt doen aan eenzaamheid van mensen en hoe je de zorg kunt integreren in de woonomgeving.” Je moet de woningbouwopgave integraal benaderen, niet sectoraal, wil Alkemade maar zeggen.
Volgens Alkemade zou het buitengewoon onverstandig zijn door te gaan met de naar buiten gerichte groei van de afgelopen jaren. “Je kunt niet doorgaan met telkens weer nog een jaarring toe te voegen aan onze steden en dorpen. In veel gevallen beginnen ze elkaar zelfs al te raken. “
Alkemade meent dat bouwen in bestaand bebouwd gebied een kernopgave voor de komende tijd vormt. “Als je doorgaat met bouwen in nu nog open gebieden verlies je te veel landschappelijke kwaliteit. Dat betekent dat je het bouwen in bestaand stedelijk gebied dient te intensiveren. Het argument dat dit te moeilijk zou zijn gaat al lang niet meer op. Er bestaan nergens gemakkelijke locaties meer, ook niet in de landelijke gebieden.”
Woonopgave in komende tijd
Alkemade rekent voor: je hebt in Nederland 8 miljoen woningen. Als je de bestaande stedelijke gebieden met 10% verdicht, wat ontwerptechnisch gezien geen enkel probleem vormt, dan voeg je 800.000 woningen aan de bestaande voorraad toe. Dat kun je doen in de vorm van wijkverbetering, door bestaande gebouwen op te toppen met houten woningen en door tegelijkertijd meer groen aan te leggen.
Deze opgave dien je in zijn ogen te combineren met sociale opgaven. “De samenleving bestaat voor een steeds groter deel uit eenpersoonshuishoudens. Bij een deel van deze huishoudens is eenzaamheid een acuut probleem dat alle aandacht verdient. Door bestaande woonwijken te verdichten en te transformeren, kun je aan deze problematiek werken. Dat kun je doen door andere woontypologieën toe te voegen en betere openbare ruimtes in te richten die echt als ontmoetingsplek functioneren. Het mes snijdt op die manier aan twee kanten.”
Dat je met stedelijke vernieuwing je meerdere doelen kunt dienen, daarvan is Alkemade heilig van overtuigd. Volgens hem dien je prioriteit te geven aan een ruimtelijke agenda die zich richt op de leefkwaliteit van de steden. Wat op deze agenda moet komen te staan? Alkemade: “Naast vergroening en verdichting, kun je denken aan het tegengaan van vereenzaming, de woningen verduurzamen en van het gas afhalen, de aanpak van de schuldenproblematiek, de waterhuishouding en die idiote hoeveelheid ruimte voor parkeren terugbrengen door het gebruik van deelauto’s aantrekkelijk te maken.”
Integrale opgave
De woningbouw is wat Alkemade betreft geen sectoraal probleem, maar onderdeel van een integrale opgave. “Door alle zaken te combineren, die ik net noemde, breng je een proces op gang waarmee je de sociale problemen in het hart van een veranderende en vergrijzende samenleving effectief kunt aanpakken. Als je alle problemen als één samenhangende opgave ziet, dan kun je logica aanbrengen in het systeem. Deze logica kan op heel veel terreinen zijn vruchten afwerpen.”
Om dit te illustreren komt Alkemade op de zorg die zwaar onder druk staat. Volgens hem is het enige logische antwoord daarop een andere woonomgeving. Ga maar na: ouderen blijven in hun huis wonen, ook als hun partner overlijdt of de kinderen het huis uitgaan. Mensen willen wel verhuizen, maar dat kan vaak niet in de buurt of naar een betaalbare woning. Een ander punt is dat mensen hulp pas accepteren als ze mensen kennen en vertrouwen.
Een oplossing is om naast appartementen collectieve woonvormen aan te bieden waarin mensen elkaar op vanzelfsprekende wijze ontmoeten. Gemeenschapszin kun je bevorderen zonder dat je je privacy hoeft op te offeren, aldus Alkemade. Dit faciliteren van coöperatieve woonvormen is een uitkomst van een integraal nadenken over de woonomgeving. “Architectuur, en specifiek die van de woonomgeving, moet in de eerste plaats gaan over de wijze waarop mensen elkaar ontmoeten. . Engineering, mooie gebouwen en verfijnde detaillering : het hoort er allemaal bij, maar het is maar de helft van het verhaal.”
Hoogbouw brengt intensiteit
Hoogbouw brengt volgens Alkemade tal van voordelen met zich mee. Omdat in hoogbouw zich veel meer mensen en activiteiten per vierkante meter stad bevinden dan in laagbouw, leidt dat in potentie ook tot veel meer stedelijke activiteit, is zijn opvatting. “Hoogbouw is een goed model waarmee je de stad kunt intensiveren. Deze intensiteit heeft beslist iets heel aangenaams.”
Je hebt goede en slechte hoogbouw en dat heeft eigenlijk vooral met de interactie met de omgeving te maken. Er is bijvoorbeeld alleen een negatieve interactie als je een parkeergarage inrijdt en je vanuit je auto via de lift direct in je appartement verdwijnt. Alkemade heeft geen goed woord over voor gebouwen die profiteren van de stad maar niets teruggeven. “Ik denk dan aan hoogbouw waar je wordt geconfronteerd met wind, schaduw en onherbergzaamheid, met van die vreselijke plantsoentjes die als extra barrière aangelegd zijn. In alles anoniem en ondanks de luxe materialen in alles afwerend. Omgevingen waar je ‘s avonds je dochter niet rond wilt laten lopen.”
Hij vergelijkt het met een bedrijf als ASML dat in de regio Eindhoven functioneert als banenmotor. Het bedrijf is onderdeel van een prachtig ecosysteem met veel toeleverende bedrijven. “Maar Philips bouwde destijds niet alleen fabrieken maar ook woonwijken, scholen en voorzieningen. Dit bedrijf voelde een grote verantwoordelijkheid voor het collectieve systeem waarvan het deel uitmaakte. Dit besef lijkt bij ASML nog nauwelijks aanwezig.”
Je zult de doelstellingen van hoogtypologie de komende tijd anders moeten inzetten, vindt Alkemade. “Nodig zijn vormen die gericht zijn op het intensiveren van het stedelijke leven. Een toren is meer dan een stapeling van verdiepingen. De essentie ligt ook hier bij de interactie met de stad, bij de inrichting van het publieke domein. Deze verantwoordelijkheid kun je niet langer meer afschuiven.”
Herpositionering van beroepsgroep
Vooral op dit punt ziet Alkemade een grote rol weggelegd voor architecten en stedenbouwkundigen. Deze beroepsgroepen moeten wat hem betreft uit hun schulp kruipen en zich ontwikkelen tot een derde macht, naast de politiek en de markt. Zij beschikken immers over het vermogen om in complex stedelijke situaties met behulp van creatieve processen mogelijkheden te schetsen.
Van dit potentieel van verbeeldingskracht en sociaal bewustzijn wordt te weinig gebruik gemaakt, stelt Alkemade vast. “Architecten zijn zo afhankelijk van marktpartijen geworden, dat een symbiose is ontstaan die niemand goed doet. De marktpartijen niet omdat ze verstoken zijn van een noodzakelijke kritische stem. En de beroepsgroep niet omdat ze geen eigen agenda heeft en zo bij iedere economische tegenslag wordt uitgespeeld en totaal irrelevant wordt gemaakt.”
Alkemade hoopt uit de grond van zijn hart dat het huidige gevecht om de ruimte voor de beroepsgroep voldoende aanleiding biedt om zich opnieuw te positioneren. Want stelt hij, “noch de markt noch de politiek hebben op dit moment een antwoord op de complexe vragen die op ons afkomen. Juist in een integrale benadering liggen de oplossingen besloten die in de sectorale benadering stelselmatig buiten beeld blijven. Alleen zo kan je voorkomen dat een oplossing in het ene domein elders de problemen weer vergroot.”
Rol overheid
Als ik opper dat dit alleen werkt, als een overheid dit ondersteunt en oppakt, wijst Alkemade op The Greater London Plan van burgermeester Ken Livingstone. ‘Red Ken’ vond dat als ontwikkelaars in zijn stad wilden bouwen, ze meer dan welkom waren maar dan ook de stad aantoonbaar dienden te verbeteren op het vlak van werkgelegenheid, openbaar vervoer, gezondheid en verduurzaming. Vreemd genoeg vormden al die extra eisen voor de landlords geen probleem, zolang ze maar voor iedereen zouden gelden.”
Dat soort vernuft, meer kwaliteit en per saldo minder verspilling door duidelijke doelen te stellen, kan de basis zijn van iedere vorm van planning, ook in Nederland. Volgens Alkemade zou je dit vanuit de G5 aan kunnen jagen, bijvoorbeeld door een gezamenlijke markt te formuleren en daar bouwen alleen onder bepaalde randvoorwaarden toe te staan. Als de bouwmarkt duidelijkheid heeft over de eisen waar ze aan moeten voldoen, zal de hele bouwketen zicht daar ook op instellen. “Voor dat soort sturende regelingen is de politiek uitgevonden.”
Alkemade gelooft niet dat met een eventueel opnieuw opgerichte Rijksplanologische Dienst (RPD) alles goed zou komen. Daarvoor is de gemeentelijke decentralisatie te ver doorgeschoten en dat heeft niet alleen maar nadelen. Maar ook binnen die decentralisatie van belangen dient het rijk glasheldere doelstellingen met betrekking tot het ruimtelijk beleid te formuleren. De uitvoering dient ze over te laten aan lokale overheden, bedrijven en betrokken burgers, mensen en partijen die weten op welke manier dat het beste kan gebeuren.
In deze wisselwerking kunnen juist de provincies een waardevolle schakel vormen tussen de doelstellingen van het rijk en de uitvoering door de gemeentes. “En al die partijen, vanuit welke doelstelling of overtuiging ze ook werken, hebben met elkaar gemeen dat ze ontwerp- en verbeeldingskracht nodig hebben om nieuwe wegen te vinden daar waar ze nu vastlopen. Een prachtig moment om een nieuwe bouwcultuur in te zetten, een prachtig moment voor de architectuur om daar een antwoord op te formuleren.”