Kansen voor stedelijk leven – Het publiek interieur van hoogbouw

Het is in Rotterdam al lastig genoeg om wat leven op straat te krijgen. Gebouwen die zich als een stad in de stad gedragen of die je met bruggen ver boven de straat van het ene naar het andere gebouw brengen, zijn daarmee uit den boze. Immers in deze stadsbeelden is het zelden gezellig op straat. Het debat draait rond de vraag of en in hoeverre de plint zich kan richten op de straat en niet op het gebouw. En daarmee rond de vraag in hoeverre hoogbouw naar de stad is gekeerd en niet naar binnen is gericht.

Auteur Matthijs de Boer

Nu Rotterdam als hoogbouwstad volwassen aan het worden is, verschuift de aandacht van de hoogte en de al dan niet fraaie bekroning van de gebouwen naar beneden, de voet, de basis of wat in Rotterdam liefkozend de plint wordt genoemd. Hoezeer de ontwikkelaar en de architect ook hun best doen de top van het gebouw zo hoog mogelijk in de lucht te laten priemen, is de basis toch wat de mensen in de stad het meest direct waarnemen en gebruiken. Het is de plek waar ze het gebouw betreden en waar de interactie met het stadsleven plaatsvindt.

Plint als mindset

Zo wemelt het in de meest recente Rotterdamse hoogbouwvisie (1) van termen als city lounge, ontmoeting (25x), plint (28x), en transparantie (11x), straat (19x), plein (19x) en ooghoogte (13x). Het woord laag komt liefst 39 keer voor. Het straatbeeld krijgt meer aandacht dan de skyline. Ontmoeting in de plint blijft na het lezen nadreunen als het mantra van de hoogbouwvisie.

Voor die ontmoetingen moet in de plint of in de zogenoemde Rotterdamse laag (de eerste 15-25 meter of 4-7 verdiepingen) een multifunctioneel plein gemaakt worden. Dat is interessant want hier wordt expliciet voorgesteld om ieder hoog gebouw op straatniveau van een publiek interieur te voorzien. Verplicht. Maar dat wordt verder niet concreet gemaakt. Dat is maatwerk, per locatie en per project. Evident is dat inmiddels hoogbouw in Rotterdam niet als een doel op zichzelf wordt beschouwd, maar als noodzakelijk gevolg van de wens om de stad te verdichten en te verlevendigen.

Daarbij is de landing op het maaiveld niet een probleem van hoogbouw, maar biedt hoogbouw juist kansen voor meer leven op straat. Er wonen of werken immers veel mensen op een klein stukje grond. Eens komen die mensen naar beneden. Om te reizen, maar ook om de stad in te gaan, gebruik te maken van stedelijke voorzieningen en te consumeren. Desondanks wordt de plint als een probleem van hoogbouw ervaren. Je hebt een woonprogramma of kantoorprogramma om een toren mee te vullen, en dan moet je opeens een plint maken, terwijl je dacht op de begane grond handig bergingen en parkeerplaatsen te kunnen maken, ruimte voor afvalcontainers en de inrit van de parkeergarage. Nu worden ontwikkelaars en architecten geacht te zorgen voor een plint met een uitnodigend karakter, levendige functies, transparantie en toegankelijkheid.

De plint is een mindset. Er gaat een bewustwordingsproces aan vooraf. Bij de ontwikkelaars en hun architecten, bij de gemeenteambtenaren, maar ook bij de burgers en de omwonenden die zich nu vaak met een Pavlov-reactie tegen hoogbouw verzetten. Zij kenden immers in Rotterdam vooral hoogbouw die zich op het maaiveld slecht gedraagt.

Na de levenloze plint van bijvoorbeeld de droevig stemmende zwarte Hoge Heren en sommige van zijn tijdgenoten, was Honderd Hoog een verademing, met horeca in een fijne Rotterdamse laag van zes verdiepingen. Dat principe wordt op dit moment langs de Wijnhaven doorgetrokken. Het succes daarvan staat of valt met het voorkomen van windhinder. Verder is het de vraag of voldoende gevarieerd programma kan worden gegenereerd om de plinten duurzaam te vullen.

Impressies van het woongebouw 100Hoog in Rotterdam, ontwerp Klunder Architecten

Publiek interieur

Toch is de aandacht voor de bouwlaag waarmee hoogbouw op straat staat niet nieuw te noemen. Aan het begin van de jaren negentig, toen naast Centraal Station Rotterdam het nieuwe kantoor van Nationale Nederlanden verrees, vroeg de gemeente nadrukkelijk aandacht voor de plint, hoewel die toen nog niet zo heette. Rotterdam werkte in deze tijd met het GESP dat overigens veel concreter was dan de hoogbouwvisie van nu (2).

Bijna vergeten is dat Nationale Nederlanden op de begane grond aan de zijde van het stationsplein en aan het Weena een publiek interieur kreeg met winkels, horeca, een sportschool en een dependance van Museum Boymans. Deze passage vormde geen alternatieve route en had geen duidelijke entree aan de stationskant, maar toch. Door de gemeente afgedwongen, was ze echter voor Nationale Nederlanden een blok aan het been. Het leverde voor de beveiliging van de kantoorverdiepingen een schijnbaar onoplosbaar logistiek probleem op. Daarom was de winkelpassage buiten kantooruren gesloten, ook op vrijdagavond en zaterdag, de winkeldagen bij uitstek. Hoewel NRC destijds schreef dat op de begane grond niet-reflecterend glas was toegepast, was van buitenaf weinig leven in het gebouw te bespeuren (3). 

Zo werd dit publieke interieur in de plint door Nationale Nederlanden snel en vakkundig om zeep geholpen en doemde het gebouw jarenlang in zijn hermetisch abstracte schoonheid aan het stationsplein op. Alleen restaurant A Proposito, vrijwel onzichtbaar in de noordwesthoek, wist zich te redden. In een soort tweede ronde (het gebouw is inmiddels verkocht) is aan de stationszijde een koffiezaak gevestigd (die met zijn slecht vormgegeven belettering de gevel ontsiert) en wordt opnieuw nagedacht over een Boymans-dependance. De ideale plint zal het vast niet worden. De les is dat een goede plint onderdeel van het planconcept moet zijn en niet tot stand komt door of ondanks een meestribbelende opdrachtgever.

Verbinding met de stad

Nationale Nederlanden kan worden beschouwd als het startsein van de hoogbouwgolf die daarna de Kop van Zuid en het Wijnhavengebied overspoelde. Voor die tijd had Rotterdam wel een modern centrum, maar hoogbouw beperkte zich tot enkele objecten aan de randen ervan: de Shell-toren aan het Hofplein (1976) en de hoogbouw van de Medische Faculteit van de Erasmus universiteit (1972). Deze laatste verdient nadere aandacht in dit verhaal. Niet omdat zijn hoogte van 117 meter de Euromast noopte om er een schepje bovenop te doen in de vorm van een extra mast met draaiende lift. En niet alleen omdat architectonisch gezien de Medische faculteit, een ontwerp van Arie Hagoort (OD205), met afstand de meest spannende en originele Rotterdamse wolkenkrabber is (4).

Maar vooral omdat er aanvankelijk geen plint was. ‘Een duidelijke relatie met de omgeving gaat het complex niet aan’, merkt Arjen Oosterman in de monografie van Hagoorts werk op. Het gebouw stond bovenop een bovengrondse parkeergarage (ondergronds was technisch niet mogelijk) waardoor het zich afzonderde van zijn omgeving. Met de recente uitbreidingen is niet alleen een hoge, enigszins non-descripte toren toegevoegd, maar is vooral een geïntegreerd stedelijk complex tot stand gekomen. Hoewel de verbindende publieke passage niet op straatniveau kon worden gemaakt, ontstaat langzamerhand toch een interessante interactie met de stad.

De grandioze passage van Erasmus Medisch Centrum is naar binnen gericht, maar hij doet precies wat een passage moet doen: verbinden. Niet alleen voor personeel en gebruikers van het ziekenhuis en de faculteit om van de ene kamer naar de andere te komen. Ook de verbinding van het Erasmus Medisch Centrum met de stad krijgt hier gestalte. Er is een riante ontmoetingsruimte, comfortabel, met daglicht en voorzieningen zoals (gemaks-)winkels, horeca, apotheek, receptie en zitplekken. En last but not least een route door de stad, vanuit het museumpark naar de westkant van het stadscentrum (Rochussentraat, Nieuwe Binnenweg).

Hier zijn in de geest van de hoogbouwvisie de nodige kansen verzilverd. Toch liggen er nog een paar voor het oprapen, zeker wanneer dit project niet als hoogbouwplan maar als gebiedsontwikkeling wordt opgevat. Zo zijn er nu (nog) geen woningen in het gebied. De entree vanuit het park is verre van ideaal. De geplande verbinding met het veelgeprezen Little-C ontbreekt vooralsnog. Maar vooral aan de noordzijde is de opgave niet af. De hoofdentree van het Erasmus Medisch Centrum wordt weliswaar ingeleid door een voetgangersroute met winkelpuien, maar dan houdt de wereld op. In een bizarre leegte staat een lift en leidt een roltrap naar het metrostation dat daar onder ligt. De entree van de Hogeschool Rotterdam aan de westkant heeft nu niets met het gebied te maken, de Rochussenstraat evenmin. Dat kan beter. Hier op enige afstand van de eigenlijke hoogbouw, ligt de stedenbouwkundige ontwerpopgave om het Erasmus Medisch Centrum midden in de stad waardig af te maken.

Harvey Wiley Corbett, City of Future

Integratie met metrostations

De hoogbouwvisie benoemt in algemene termen het belang van hoogwaardig openbaar vervoer maar zegt weinig over de feitelijke interactie en hoe je die moet ontwerpen. Terwijl metrostations in potentie geweldige hoogbouwlocaties zijn, liggen ze in Rotterdam vaak geïsoleerd van hun omgeving. Denk aan metrostation Marconiplein, maar ook dat van Rijnhaven. In een gebiedsontwikkeling met verdichting, zoals M4H en het Rijnhavenpark moeten hoogbouw en metrostation onafscheidelijk van elkaar een rol spelen in het ontwikkelen en ontwerpen van plannen. Rotterdam kan en moet dat beter doen.

Als een van de doelstellingen van de ontwikkeling van Kop van Zuid en de Rijnhaven is om Zuid beter bij de stad te betrekken, is het met name de interactie op straatniveau die dat moet waarmaken. Een betere bereikbaarheid en integratie van het metrostation vormen daarbij een voorwaarde. En een kans. Zowel hoogbouw als metro zorgen voor veel mensen op straat, voor die zo vurig gewenste levendigheid in de city lounge. Daarbij moet een fors hoogteverschil worden overwonnen, want de metro rijdt niet op straat, maar eronder of erboven. Het is een ontwerpprobleem dat onlosmakelijk deel uitmaakt van de opgave.

We laten ons graag inspireren door de fascinerende doorsneden van hoogbouw die onderin sterk is verweven met de stad en zijn infrastructuur. Het verschil tussen buiten en binnen, tussen gebouw en openbare ruimte, vervaagt daarbij. De lobby van het woongebouw loopt via een winkelpassage naadloos over in het metroperron. Alles grijpt in elkaar en vormt één bruisend stedelijk geheel. In Aziatische steden is dit gemeengoed geworden maar wij zijn er een beetje van teruggekomen – gewoon bouwblokken met hoogbouw, met daartussen straten, pleinen en plantsoenen ertussen is ook goed.

Rotterdam zit niet te wachten op gebouwen die zich als een stad in de stad gedragen door op verschillende lagen alle stedelijke functies en voorzieningen in het gebouw op te nemen, zodat de bewoners (of werkers) bij wijze van spreke het gebouw nooit uit hoeven. Het is in Rotterdam al lastig genoeg om wat leven op straat te krijgen. Dat vereist vooral een goed voetgangersmilieu en verblijfsklimaat in de openbare ruimte, met voldoende bezonning en zonder windhinder. Dat stelt hoge eisen aan de positionering, de afmetingen en de vorm van de hoogbouw. En het vraagt om metrostations die vanuit de hoogbouw perfect bereikbaar zijn.

Daarna kun je per blok en per hoogbouw, de plint of de Rotterdamse laag met de nodige richtlijnen goed ontwerpen op het detailniveau van de royale entree, de transparantie van de gevel, de hoogte van het plafond en vooral de functies op de begane grond van het gebouw. Zo noopt hoogbouw tot intelligente gebiedsontwikkeling die verder reikt dan het ontwerp van een hoog gebouw met aantrekkelijke plint.

Impressie van nieuwe ontwikkelingen aan de Rijnhaven, ontwerp Barcode

Anonimiteit en ontmoeting

Dat metrostation is dus belangrijk voor goede hoogbouw, net als trouwens zoiets alledaags als een fietsenstalling. Je zou in hoogbouw willen werken of wonen zonder dat je er met de auto naar toe hoeft. De parkeergarage met zijn in- en uitritten verstoort al snel de fijne plint, maar er is nog een kwestie die terecht de hoogbouwvisie gehaald heeft. Bewoners van hoog gelegen appartementen kunnen met de lift naar de parkeergarage en van daaruit per auto vertrekken. Daarmee ontlopen ze letterlijk het straatniveau en dragen ze niet bij aan de levendigheid van straat en stad.

Volgens de hoogbouwvisie moet die route met het oog op de gewenste ontmoetingen in de plint worden omgeleid via het multifunctionele plein, zonder dat ze al te onlogisch wordt. Hiermee wil de visie ook anonimiteit en eenzaamheid bestrijden. Dit vormt een interessante paradox. Waar heel veel mensen letterlijk bovenop elkaar wonen ligt eenzaamheid op de loer. Terwijl bewoners van hoogbouw juist die anonimiteit van hun woonplek zo waarderen, moet de eenzaamheid tegelijkertijd bestreden worden. Het faciliteren van anonimiteit maakt het faciliteren van ontmoetingen extra relevant. Deze mensen wonen fijn in hun anonieme appartement hoog boven het stadsrumoer. Waaruit ze dan, geheel opgeladen, desgewenst weer kunnen afdalen via de levendige plint naar de city lounge voor broodnodige ontmoetingen.


Noten

1.Zie: Hoogbouwvisie 2019, gemeente Rotterdam, vastgesteld door B & W oktober 2019.

2.GESP staat voor gedetailleerd stedenbouwkundig plan. De term GESP raakte bij de dienst Stedebouw en Volkshuisvesting Rotterdam tegen het einde van de 20ste eeuw in zwang, maar kwam in het Besluitvormingsmodel Ruimtelijke Plannen van 2004 niet (meer) voor.

3.Rob Schoof, ‘Personeel van Nationale Nederlanden beweegt zich in “dorp”’, NRC Handelsblad, 16 mei 1992.

4.Arjen Oosterman, Arie Hagoort. Architect, fotografie Roos Aldershoff, serie Monografieën van Nederlandse architecten, Uitgeverij 010, Rotterdam 1991.